Ik was te laat vertrokken, want ik moest nog even dit en daarna nog even dat. Gebeurt me wel vaker. En vlak voordat ik de deur uitliep stopte ik snel een papiertje in mijn zak, met daarop mijn naam en telefoonnummer, Just in case! (ja pap, dat heb ik van jou geleerd)
Mijn spieren had ik vlak daarvoor opgewarmd op de hometrainer in ons tuinhuisje. Ik stelde mijn sporthorloge in om afstand en tijd bij te houden om zo mezelf blijvend uit te kunnen dagen. Oortjes in, muziek aan. Het zou een rondje van ongeveer tien kilometer worden.
Het was de perfecte temperatuur om eens even lekker te zweten, om in zen te komen met mijzelf. De lentezon aan de hemel en Shakira’s muziek op de koptelefoon waar ik een boost energie van kreeg, (Shakira geeft me altijd de juiste cadans om lekker te rennen) Ik rende over fietspaden, langs wegen en struiken en volgde daarna de mij zo vertrouwde route door de Streek. Het laatste stuk ging gedeeltelijk door de verkaveling, ik was intussen halverwege. Het werd allengs rustiger om me heen op de weg. Af en toe passeerde een fietser. Mijn schaduw was het enige dat mij op een gegeven moment nog volgde, al zou dit niet lang meer duren want het zonnetje zou snel achter de horizon verdwijnen.
Ik verhoogde mijn tempo want ik zou en moest voor het donker thuis zijn. Had je maar eerder van huis moeten vertrekken, mopperde een stem in mij. Vlug spoelde ik een paar nummers door, de beat moest sneller want ik moest sneller. Ik begon wat te hijgen, mijn benen voelden snel zwaarder. Vanuit mijn ooghoeken zag ik dat mijn schaduw gezelschap had gekregen… Hup, nog iets sneller! Maar dat hielp niet, die andere schaduw bleef me ook volgen. De schemer zette door. Ik hoorde iets of iemand hijgen en dat was niet mijn eigen gehijg. Rustig blijven, zelfde tempo aanhouden, er was immers geen andere weg dan deze. Een verkeerde beweging zou me fataal kunnen worden. Ook angst zou me kunnen nekken. Het industrieterrein kwam in zicht, hopelijk kwam ik daar weer wat mensen tegen.
Net als vroeger. Ik moet een jaar of 17 geweest zijn toen ik ’s avonds alleen naar huis fietste, eerst een flink stuk langs het spoor, daarna nog over een schelpenpad dat de weilanden doorkruiste. En daar aan het einde stond iemand mij op te wachten. Ik kon geen kant op, links prikkeldraad en rechts een sloot en een weiland. Gelukkig had ik op tijd in de smiezen dat er iets niet pluis was en wist te ontkomen door om te draaien en heel hard weg te rijden, met die kerel (?) in mijn kielzog. Maar de angst bleef.
Of die keer dat ik samen met een vriendin van dansles kwam. We fietsten de kortste maar verlaten route langs het spoor, toen een auto die een eind voor ons reed ineens midden op de weg stil ging staan en zijn lampen doofde. Ik vertrouwde het niet en trapte meteen op mijn rem om rechtsomkeer te maken. Het kostte mij wel moeite om mijn vriendin te overtuigen dat ook te doen. Toen de koplichten weer aan gingen en de auto in beweging kwam besloot zij toch maar achter mij aan te komen.
We trapten de longen uit ons lijf, de auto haalde ons in, wachtte ons daarna weer op en sloeg af waar wij dat ook deden. Tot wij ons wisten te verbergen in een steegje tussen twee huizenblokken. Ik had het nummerbord en de kleur van de auto onthouden. Eenmaal thuis belde mijn vader de politie. Er waren al meer meldingen binnengekomen.
Gelukkig kenden deze verhalen beide een happy end. En nee, toen hadden we nog geen mobieltjes. Na die keer koos ik altijd de verlichte ik-rijd-om-maar-voel-me-wel-veilig routes.
Jaren later heb ik dat schelpenpaadje nog eens te voet afgelegd, in het donker, maar dit keer samen met Rocky, de rottweiler van mijn broer. Met als motto: ‘Zie je angst onder ogen’. Op een gegeven moment kwamen een stuk of drie fietsers mij tegemoet. Ik zie het nog zo weer voor me. Ik greep Rocky stevig vast bij zijn riem, deed of ik hem amper in bedwang kon houden en riep naar de fietsers dat ze snel door moesten rijden (wat zij natuurlijk deden). Rocky, de loebas, keek mij daarna aan met een blik van ‘waar was dat nou weer goed voor… die mensen deden toch niets verkeerds?’ Maar ik had me hartstikke veilig gevoeld, en … mijn angst overwonnen!
En nu dan die schaduw achter me. Stiekem draaide ik mijn hoofd opzij. Het was een hond die achter me aan rende, best een groot beest, rode vacht, tong uit zijn bek, met een eigenwijze uitstraling van ‘ik ga voor niemand opzij en ik doe precies wat ik wil’. Niet laten merken dat je bang bent, want dat kunnen honden ruiken. Mijn hersenen gingen in de overdrive. Mijn mobieltje lag nog thuis op het aanrecht. Sh$%^t. Dat ook nog.
Een fietser passeerde ons en keek mij tijdens het voorbijgaan op een onderzoekende en indringende manier aan. Als reactie klonk een luide grom uit de keel van mijn rennende en harige metgezel. Nors en teleurgesteld keek de fietser nogmaals om. Die vent had ik zeker een paar keer eerder gezien tijdens mijn rondjes! Het viel me op dat hij ondanks de invallende schemer zijn licht niet aan had.
Kort daarna versnelde hij zijn tempo en verdween snel uit mijn gezichtsveld. Had hij misschien gedacht dat die hond bij mij hoorde? Dat hij daarom met me mee rende? Had ik – onbedoeld – hulp gekregen uit onverwachte hoek?
Ik keek opzij en achterom en zag dat ik weer in mijn eentje liep … de hond was foetsie.
Dat zelfde rondje ren ik nog geregeld. Maar nooit meer zo snel als die dag. Maar ook voortaan overdag, als het nog volop licht is.
Die hond zie ik nog vaak… als hij me ziet blaft hij altijd naar me, van achter een groot hek op een boerenerf.