‘Waar is de stad?’
‘Weet u waar de stad is?’
Ik had haar al zien lopen, achter haar rollator. Een kleine oude mevrouw, een beetje voorovergebogen houding, mooi grijs haar, prachtige jurk, verzorgd type. Mijn auto had ik in een van de parkeervakken bij het winkelcentrum neergezet. Ze stond naast twee andere – veel jongere – vrouwen tussen de geparkeerde auto’s en leken met elkaar in gesprek. Het konden haar dochters zijn. Wat me opviel was dat die twee vrouwen even later een aardig stuk voor haar uit liepen naar de winkelwagentjes, nogal gehaast. Ik weet nog dat ik dacht: ‘Loop niet zo snel! Met die rollator kan zij jullie nooit bijbenen…’ Winkelwagentjes genoeg, waarom die haast?
‘Moet ik hier rechts?’ Haar vragende ogen keken mij aan. ‘Ik moet naar de stad.’
Dan moet u nog een aardig eindje lopen, grinnikte een stem in mij.
‘Mevrouw, wij hebben hier geen stad, maar wel een winkelcentrum.’ Ik knikte met mijn hoofd naar de ingang van de overdekte promenade, terwijl ik mijn winkelwagentje voortduwde. Verward bleef ze me aankijken. Ik stopte.
‘Bent u verdwaald?’, vroeg ik voorzichtig.
‘Uh, ja …’. Haar blik veranderde van vragend naar hulpeloos.
‘Woont u misschien daar?’ Ik wees in de richting van het verzorgingstehuis aan de andere kant van het parkeerplein. ‘Nee, daar woon ik niet’, zei ze resoluut.
‘Ik word om twee uur worden opgehaald, maar hij is er nog niet.’
Wijzend naar het tehuis vroeg ik: ‘Zullen we daar vragen of zij er misschien iets van weten?’ Ze knikte dankbaar. Mijn nog lege karretje zette ik terug in het rek en vergezelde haar over de parkeerplaats.
‘Hoe heet u?’ vroeg ik. Ze zei haar naam. Het lukte mij niet om haar voornaam te verstaan, al herhaalde zij die een paar maal. Haar achternaam verstond ik wel. Zouden dementerende ouderen hun eigen naam ook kunnen vergeten? vroeg ik mij ineens af, terwijl ik niet eens wist of deze mevrouw daaraan leed of gewoon wat in de war was.
‘Hij komt mij vanavond halen. Ik woon in Medemblik.’ En nog geen zin later: ‘Ik woon in de Zaan.’
‘En u dacht, het duurt zooooo lang, ik ga even een stukje wandelen?’ Bevestigend knikte ze.
‘Ja, want hij komt mij zo ophalen.’
Af en toe navigeerde ik haar naar de kant om auto’s te laten passeren. Stapje voor stapje slenterden we verder, snel ging het niet, dat had ik ook niet verwacht. Al pratende kwamen we steeds dichterbij ons doel. En hetzelfde gesprek kreeg steeds een andere wending, de tijd en plaats waar ze woonde veranderden per zin. Deze aardige mevrouw was letterlijk de weg kwijt, maar het vertederde mij. Voor het gebouw zaten wat oudere heren en dames onder een parasol op een terras, de deuren van de gemeenschapsruimte stonden open. Het zag er vredig uit.
‘Zouden ze haar al missen?’ vroeg ik mij af.
Mijn mobiel had nog geen Amber Alert afgegeven en als zij hier zou blijken te wonen dan was ze niet ver gekomen. Het moest voor iemand die het allemaal niet zo overzag toch een doolhof zijn om tussen het verkeer en de geparkeerde auto’s te manoeuvreren? De wereld te begrijpen? Al kon ik me best voorstellen dat ze wilde bewegen, even lopen, ondanks de hitte. Was ze oververhit? Dementerend? Wat wist ik eigenlijk van haar? Ik voelde me best een beetje verantwoordelijk. Mooi hoe zulks werkt.
Ik duwde de voordeur open en samen gingen we naar binnen. Ik liep voor haar uit, mijn ogen zochten iets van een receptie. Twee vrouwen achter een balie waren met elkaar in gesprek. We liepen op ze af. Het duurde nogal voordat een van hen aandacht aan ons schonk.
‘Woont deze mevrouw hier?’, vroeg ik. ‘Ze liep tussen de winkelwagentjes bij de supermarkt…’ Meteen richtte de balie-medewerkster zich tot mijn metgezel. ‘Dag mevrouw Lentjes, kon u de lift niet vinden?’ Ze schudde haar hoofd. Automatisch volgde ik de wijzende vinger van de medewerkster en zag de zilveren liftdeuren in de hal. De lieve mevrouw zette zich weer in beweging. Ze liep naar de lift en leek mij in een klap vergeten. De baliemevrouw bedankt me vriendelijk, zonder me overigens verder te vragen naar het hoe of wat.
Terwijl ik de deuren van het bejaardentehuis openduwde en de muur van hitte tegenkwam, voelde ik me bevrijd. Had zij dat ook zo gevoeld? Al was het maar heel even? Ik vroeg mezelf af of ik haar dag nou had gemaakt of verpest… Ik dacht terug aan een film die ik nog niet zo lang geleden had gezien: “De 100-jarige man die uit het raam klom en verdween”. Had zij die film soms ook gezien? Ik kon een glimlach niet onderdrukken. De volgende keer als ik haar weer verward tussen de winkelwagentjes zou aantreffen, dan nam ik haar mee in mijn auto en reden we samen naar de stad.