‘Kksst! KKSStt! KKKSSSTT!’ Een ferme tik op het raam.
Ik volgde de handelingen van mijn moeder. De reigers waren allang het probleem niet meer, nee, die ene rotkat had het op haar vissen voorzien. Maar het beest liet zich door dat beetje-op-de-ramen-kloppen van mijn moeder al lang niet meer intimideren. Het draaide zijn kop om en ging brutaal door met waar het mee bezig was, vissen graaien uit de vijver. Nu zaten daar genoeg vissen in, dus die ene vis die het te pakken kreeg was nog niet eens het allergrootste probleem, nee, die kat trok met zijn onhandige bewegingen steeds de draden die over de vijver waren gespannen los. En dat zorgde ervoor dat mijn moeder daarna weer oog in oog stond met zo’n verdomde rotreiger.
Nu was ze er toch echt klaar mee. Ze rende naar buiten. Mijn moedertje van vijfenzeventig, op haar manier nog best snel. Ze had het helemaal gehad met die kat.
‘Laat de jongens lekker voetballen op het gras’, had ik nog voorgesteld.
‘Ja, daaaaag, straks vliegt die bal weer over de heg naar de buren.’
‘Nou en? De buurman is zelf ook jong geweest.’
‘Kijk eens goed, zie je dat daar? Het scheelde laatst maar een haartje of er was een bal doorheen gegaan’, en ik zag waar ze op doelde. De buurman kweekte sinds jaar en dag groenten in zijn zelfgebouwde glazen kas. Zijn grootste hobby, zijn trots, en daar wilde mijn moeder geen gedonder mee. Achter in de straat was een grasveldje, daar konden de jongens ook prima ballen.
De vijver in de tuin van mijn ouders was door mijn vader ontworpen en in zijn vrije uurtjes aangelegd. Een behoorlijk secuur werkje, dat je zeker aan mijn vader kon overlaten (hij had bij het kadaster gewerkt en was ook landmeter geweest, iedere millimeter telde bij hem). Uitgraven, fundering plaatsen, metselen, waterpomp installeren, creatief rotspartijtje bouwen tegen de vijver aan, waar het water vervolgens overheen kletterde en weer in de vijver terecht kwam. Waterplantjes en natuurlijk vissen werden gekocht. De natuurlijke habitat breidde zich uit en moest daarna ook grondig onderhouden worden. Nog best een klusje, het mag niet te groen worden, de planten niet te groot, hebben de vissen genoeg voedsel, spoelt de pomp nog goed door en ga zo maar door. Beetje bij beetje zag je waterjuffertjes, watertorren, schaatsenrijders en andere insecten zich in en om de vijver verzamelen. Op een gegeven moment kwamen er zelfs kikkers uit het niets tevoorschijn die een duik in het heldere water maakten, wat weer resulteerde in dikkopjes die zich in het voorjaar uit de kikkerdril bevrijdden en zich met name aan de rand van de vijver schuilhielden. Op den duur ontstond er een natuurlijke kringloop. Naast de vijver werd een veranda ontworpen en gebouwd, zodat wij lekker dicht bij de vijver konden zitten. Heerlijk vond ik dat, als kind, dat geluid van kletterend water dat van de rotsen de vijver in stroomde. Rustgevend.
Maar zoals dat gaat met de natuur, het een trekt het ander aan. Er kwamen kleinkinderen, waar het water als een magneet op werkte, dus werd de vijver kindveilig gemaakt en afgedekt met een raster. Helaas was mijn vader maar een half jaar opa toen hij overleed, anders had hij er misschien nog wel een zandbak van gemaakt. Mijn moeder, of liever een van mijn broers, nam vanaf toen het onderhoud van dit mooi stukje nalatenschap op zich. Toen alle kleinkinderen hun zwemdiploma op zak hadden kon dat lelijke rooster eindelijk de deur uit. Maar ja, dan komen de reigers hè… dus werden er draden over de vijver gespannen. Al met al was mijn moeder er maar druk mee.
En nu dus die kat. Ik kon merken dat mijn moeder er helemaal klaar mee was. Ik zag dat ze een steen greep. Ik zag haar gooien. Mis! Nog een steen, want de kat was kennelijk niet onder de indruk van mijn moeders gooi- en smijtwerk. De volgende steen zeilde met een flinke vaart over het water, al haar opgekropte woede zat in die worp, ketste af op de keien, veranderde van richting, en vloog over de kat in de richting van de kas van de buurman! Een oorverdovend glasgerinkel volgde.
Maar de kat was weg!