Ze sprak gebrekkig Nederlands, opgegroeid in Iran. Haar zoon, de zes-jarige Jairo, was haar allang voorbijgestreefd op dat gebied. Samen zaten ze bij mij aan tafel, tijdens het halfjaarlijks ouder-kind gesprek. Jairo was onrustig, keek zoekend om zich heen. Zijn vingertjes zochten onder het tafelblad naar opgedroogde stukjes kauwgom. Hij kon niet stilzitten.
Zijn moeder staarde me aan terwijl ik langzaam en in zo kort mogelijke zinnen vertelde dat het aardig goed ging met haar zoon in de klas, alleen maakte ik mij zorgen over het rekenen. Hij was weliswaar een doerak (haar wenkbrauwen gingen fronsend omhoog) maar elk joch van die leeftijd haalt wel eens kattenkwaad (frons wordt hoger) uit. Ik kon hem gemakkelijk in het gareel (frons bereikt voorlopig hoogtepunt) houden. Alleen tijdens het speelkwartier was hij best een haantje (frons 1.1) en liet zich goed gelden, ook bij jongens van andere groepen. Sociaal was Jairo zeker, werkte goed samen met andere kinderen, lachte vaak en had daardoor een grote gun-factor (frons in het kwadraat). Er viel een stilte. Ik zag dat zij naar woorden zocht.
‘Wat ik kan doen?’ vroeg zij.
Ze pakte er een schriftje met rekensommen bij. Liet zien dat zij samen met haar zoontje hard aan het oefenen was. Mijn ogen gleden over de getallen, maar dat was niet Jairo’s handschrift, de boef.
‘Maar hij niet stil willen zitten, niet lustren voor mij.’
De ernst was haar duidelijk. Uitleg geven aan haar zoon viel haar zwaar, haar Nederlands was nog niet toereikend genoeg, zij moest af en toe gokken wat er gezegd werd; abracadabra simsalabim! Zij pakte haar tas, toverde een portemonnee tevoorschijn en vroeg of ik tijd had om privéles te geven. Hoeveel dat kostte. Ik schoot in de lach.
Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee, zo werkt dat hier niet.’
Ik sprak met haar af dat ik Jairo iedere dag wat oefenstof mee zou geven, dat zijn moeder hem daar thuis op aan kon spreken. Stof die Jairo ook in de klas aangeboden kreeg, zodat hij er thuis nog eens op zijn gemak voor kon gaan zitten. De kracht van herhaling, maar ik zei daarbij niet langer dan tien minuten per dag. Jairo was immers een kind, op school moet hij al lang genoeg stilzitten. Thuis zou hij wellicht ook minder snel afgeleid zijn, dertig kinderen in de klas zijn immers behoorlijke triggers voor dit soort wiebelkontjes. Daarom zat hij met rekenen bij mij voorin de klas aan de instructietafel. Nu fronste Jairo. Ik zag hem denken, hier kom ik niet meer onderuit, nu juf en mama samen spannen.
Na het gesprek stond ook ik op en liep samen met Jairo en zijn moeder mee naar de deur. Zij vond het een fijn gesprek, zei ze nog, het was erg duidelijk. Ik pakte de klink van de deur vast om de deur te openen. Jairo greep mij vast om mijn middel en gaf mij een stevige knuffel. De schat. Met zijn mooie bruine ogen keek hij mij daarbij glimlachend aan. Ik opende de deur en zag dat de gang er verlaten bij lag, een schoonmaker was al druk aan het dweilen.
‘Mam, mag ik juf een kusje geven?’ vroeg de lieverd vanuit het niets.
De vraag kwam onverwachts. Jairo keek zijn moeder aan. Ik zag zijn moeder weer fronsen, zij keek mij vragend aan, waarna zij weer vragend naar Jairo keek.
‘Mam, please?’ Zei hij deze keer een beetje smekend. Weer schoot haar blik van mij naar Jairo en terug. Deze keer zaten haar wenkbrauwen bijna tegen haar haargrens aan. Onderzoekend keek zij haar zoon aan. Ik zag haar denken: ‘Spoor jij wel?’
‘Mam?’
Er schoten allerlei gedachten door mijn hoofd om deze impasse, die ontstaan was tussen moeder en zoon, te doorbreken. Het was dan misschien een ongewone vraag, maar ach, niet zo kinderachtig, zei ik tegen mezelf. Al was de vraag een beetje ongemakkelijk of misschien zelfs ongepast, het was nog maar een kind en één kusje kon toch geen kwaad?’ Ik deed daarom een stap naar voren, in de richting van Jairo en boog iets door mijn knieën. Zijn moeder greep mij daarop stevig vast. Ze legde haar handen op mijn schouders. Ze trok mij naar zich toe en gaf mij een dikke zoen op mijn wang. In een split second begreep ik de verwarring. Zij dacht dat haar zoon haar vroeg of zij mij een kusje wilde geven. Nu schoten mijn wenkbrauwen de lucht in. Ik pakte haar daarom ook bij haar schouders vast en zei: ‘Dan ook meteen maar op zijn Nederlands, drie keer!’ en zoende haar gemeend.
Ik aaide Jairo over zijn mooie donkere haren. Zwaaide de twee na en bleef alleen achter, verbijsterd en uiteindelijk schaterlachend met mijn rug tegen de deur staan.
Tja… dit was nog voordat het corona virus de ronde deed. Bovenstaande situatie is nu niet meer denkbaar, maar een warme herinnering, eentje waarvan mijn mondhoeken omhoog krullen.