Een paar maanden geleden kreeg ik een berichtje van Monique Belier die vroeg of zij mij mocht interviewen. Huh? Nou, of zij een stukje over mij in de krant mocht schrijven. Op dat moment waren mijn man en ik op vakantie. We waren bezig met een roadtrip door Spanje en verplaatsten ons van de westkust richting het oosten en reden dagelijks door de zuidelijke uitlopers van de Pyreneeën. Het decor was prachtig, de stadjes klein en schilderachtig, de hotels huiselijk.
Haar vraag, die ik via Messenger had ontvangen, liet mij niet los. Waar wilde Monique het met mij over hebben? De connectie die wij hadden lag op het schrijversvlak. Een paar jaar eerder had zij mij – als beginnende blogger – voorgedragen voor een blog award. Iets waarvoor ik haar nog steeds dankbaar ben. Mijn schrijfsels kregen daar een boost door en het aantal volgers verdubbelde. In het noorden van Spanje besefte ik … schrijven deed ik al een poosje niet meer zo regelmatig. Ik sprak met Monique af dat ik contact met haar zou opnemen als ik weer in Nederland was. Intussen deed ik op vakantie veel bloginspiratie op. Twee jaar coronatijd had er bij mij stevig ingehakt. Het had mijn lust om over luchtige onderwerpen te bloggen nogal weggenomen. Ik wilde namelijk niet over alle zin en onzin aangaande corona schrijven, dat deden anderen al meer dan genoeg. Ik was bezig mijn eigen beeld te vormen van de wereld waarin wij terechtgekomen waren. Daarbij ging ik af op mijn onderbuik, wat ik altijd doe als ik niet zeker ben van mijn zaak. Ik voelde mij afwisselend boos, verdrietig en onmachtig, net als veel mensen om mij heen. Ik las veel en volgde daarbij de MSM maar zeker ook de gecensureerde media. Waarom werd en wordt tegengeluid toch geweerd? Waar is de MSM bang voor als zij het gelijk aan haar kant denkt te hebben?
Terug in Nederland belde ik Monique. Om me een beetje op het interview voor te bereiden vroeg ik of zij het over specifieke onderwerpen wilde hebben of dat dat niet de bedoeling was. Ze zei het gesprek gewoon aan te willen gaan en dan te kijken waar we uit zouden komen. Zo veel ervaring had ze nog niet als interviewster, ze was ook nog maar net met haar rubriek begonnen. Maar het feit dat ik schreef vond zij een leuk startpunt. Het verhaal moest gaan over mij, over wie ik ben. Een oprecht verhaal. Voor Monique was het zelf ook nog even zoeken. Nou, ik ken haar inmiddels een beetje… veel waar zij haar zinnen op zet verandert in edelmetaal. Sinds kort heeft zij een eigen rubriek (het West-Fries Portret) in de nieuwe krant “West-Fries”. Ze portretteert daarin mensen met een foto en een kort interview. Het lijkt daarbij op Humans of Amsterdam, zo zei ze. En laat ze in dat kader nou bij mij uitgekomen zijn. Grappig. Voelde me vereerd.
Een interview van meer dan tweeënhalf uur volgde. De nodige foto’s werden geschoten. En bij mij – mooi hoe zoiets werkt – werd de inspiratie om te schrijven weer aangewakkerd. Een stukje in de krant was het resultaat.
Thuis word ik vaak afgeleid door dagelijkse huishoudelijke taken, afspraken, werk, je kent dat vast wel. Dus stelde mijn man Rob voor om met hem mee te gaan als hij in het buitenland zou gaan werken. Nou… klonk niet verkeerd. En het viel ook nog eens gelijk met de herfstvakantie. Win-win.
“Wil jij het eerste gedeelte rijden?”, vroeg hij bij vertrek. Ik was nog laat op geweest, had mijn koffers gepakt en wat zaken opgeruimd. Ik was er immers van uitgegaan dat ik het eerste stuk van de autorit nog wat zou kunnen slapen. Toch stemde ik in met zijn voorstel. Op die manier mocht hij dan eindelijk ook een keer laveren door Parijs. Ik reed namelijk, als wij op vakantie gingen richting het zuiden, steevast als tweede, en dan zat ik geheid in Parijs achter het stuur. Daar is het vaak druk. Remmen. Optrekken. Files. Drukte ontwijken, scootertjes op de snelweg, etc. Nou, dat wilde hij ook wel een keer meemaken.
De eerste drie uur zuidwaarts vlogen voorbij. Het rijden ging heerlijk, de vakantie was begonnen. Er scheurde een Ferrari voorbij, ik meteen er achteraan. In gedachten zat ik weer in de auto met onze vier kinderen, toen nog peuters en kleuters. Om de tijd te doden gingen ze voor mij Ferrari’s spotten. Elke keer wanneer ze er een zagen (want er rijden er toch niet zoveel van rond) zou ik gaan trakteren bij MacDonalds. Ik kwam er destijds achter dat er nog best nog wel wat Ferrari’s rondreden op de snelweg. Een dure fastfood les.
Bij een tankstation in België maakten we de gebruikelijke pitstop – plasje, broodje, koffie – en we wisselden zoals afgesproken van plek. Paris s’éveille!
“Ik begrijp het niet”, zei Rob. “We zouden richting Lille moeten gaan, maar de TomTom leidt me steeds naar een afrit.” De wegen werden minder breed. Heuvel op, heuvel af. Door de bebouwde kom. Vluchtheuvels, verkeersdrempels. 50 km per uur. Het landschap was weliswaar een plaatje, maar ik hield wijselijk mijn mond. Het begon te miezeren. De miezer werd mot en kort daarna klapte het van het water. Slecht zicht, niet leuk. Mijn ogen, die ik uit alle macht open probeerde te houden, werden moe en langzaam viel ik op de cadans van het regengekletter in slaap. Een poosje later verstoorde zacht gemopper mijn roes. Wilde mijn man misschien weer dat ik ging rijden? Waren we Parijs al gepasseerd? Ik was het even kwijt. Hoever was de reis intussen gevorderd? Ik keek om me heen. Ik moet een paar uur geslapen hebben, maar ik zag nog steeds heuvels, B-wegen en paard en wagens. We reden nog steeds in The Middle of Nowhere. Rob keek niet echt vrolijk. Hij had nog maar zo’n 150 kilometer afgelegd en dat terwijl er al drie uur verstreken waren sinds het tankstation.
“Ik begrijp er niks van…”, stamelde hij nogmaals. “Parijs is nog steeds een eind weg, het lijkt wel alsof we er steeds omheen geleid worden”. “Misschien zijn er wegen afgesloten?” opperde ik. Die TomTom zou het toch wel weten? Ineens kreeg ik het warm. Had ik dat apparaatje een paar weken daarvoor niet aan een van onze kinderen uitgeleend? Zou Lisa misschien iets aan de instellingen hebben veranderd, om kosten te drukken? Ze is immers student en moet de Euro’s omdraaien… Ik mocht die week niet weten waar zij heen was gegaan, mocht geen vragen stellen, dat was een soort van regel bij ontgroening. De druppels zweet verzamelden zich op mijn voorhoofd. Ik kuchte. Rob stopte uiteindelijk op een verkeersstrook aan de kant van de weg. “Ik ga toch eens bij de instellingen kijken”, zei hij. “Misschien heb je het doeladres niet helemaal goed ingegeven?” Hij keek mij geïrriteerd aan. Ik keek intussen quasi nonchalant de andere kant op. Daarna stapte ik uit de auto en belde onze dochter. Nadat ik de situatie had uitgelegd klonk er een zenuwachtig lachje en kwam er nog een aarzelend … “Och, sorry!” achteraan.
Ik stapte weer in de auto en zag dat Rob ontdekt had dat de TomTom ingesteld stond om tolwegen te vermijden. Op die manier zouden we minimaal acht uur langer over de reis hebben gedaan … nu hadden we inmiddels anderhalf uur extra door het noorden van Frankrijk toeristische routes gereden.
Afijn, “kan gebeuren”, zegt een nuchtere West-Fries in zo’n geval. En nu, op naar Parijs? Nee, dat lag al wel achter ons… Of eigenlijk, een kilometer of veertig westelijk. Om nou een omweg te maken voor een Parijse ervaring? Nou, nee.
Inmiddels zit ik in Noord-Spanje, in Palamós, op een balkon, met uitzicht op de haven en de Costa Brava, voor het eerst sinds lange tijd weer eens te schrijven. Mijn vingers weten nog steeds het toetsenbord te vinden. Het wordt een combinatie van schrijven en ontdekken van mijn nieuwe omgeving, om vervolgens weer tot schrijven te komen.
Straks, over een week… dan mag Rob op de terugweg eindelijk zelf ook eens door Parijs rijden. Dat wil hij toch zo graag.