,,Een. . . twee. . . drie. . . vier. . . Nee! Laat me even, anders moet ik opnieuw beginnen . . . vijf . . .zes . . . negenenvijftig. . . zestig!’’
Het geluid van de ambulance stierf langzaam weg. Niet veel later hoorde ik alweer een volgende ambulance. Tja, nu was tot zestig tellen niet meer genoeg. Dus, ik telde nu tot honderdtwintig! Ik moest wel, want anders zou er vast iets ergs met mijn familie gebeuren. Daar was ik van overtuigd. En terwijl ik telde, moest ik mijn vingers kruisen. Ik kon niet anders. Dat zat in me. En het was nodig. Nodig om het ongeluk over mij en mijn familie af te weren.
Dat tellen en gelijktijdig de vingers kruisen, elke keer als ik een ambulance hoorde, dat alles zat me als kind nogal in de weg. Het was iets dwangmatigs. Ik was een jaar of tien, ik weet het nu nog. Toen besloot ik op een dag om het eens niet te gaan doen, ik nam de proef op de som. Bij de volgende ambulance zou ik een keer níet gaan tellen, een keer níet mijn vingers kruisen. Ik vond dat best wel spannend. Het zweet brak me uit. Stel je voor dat er iets met mijn familie zou gebeuren!
Op een uitgaansavond leerde ik Sonja kennen, in een kroeg. Sonja en ik werden later goede vriendinnen. Toen we elkaar voor het eerst zagen, danste ik zij aan zij met haar op een tafel. We raakten in gesprek. Plots vroeg ze welk sterrenbeeld ik had. ,,Steenbok’’, zei ik. Ha! Dat was ook haar sterrenbeeld! Zoiets dacht ze al, zei ze, onze ontmoeting was voorbestemd. En vanwege ons sterrenbeeld hadden wij direct een bijzondere band, onze karakters waren immers hetzelfde. Volgens Sonja was het niet toevallig dat wij elkaar juist op dat moment ontmoetten. Ik geloofde daar niet zo in maar vond het wel leuk. Ze was aardig en spontaan. En als mede-steenbok had ik meteen een streepje voor op haar andere vriendinnen.
Na de geboorte van haar tweede zoon wilde Sonja haar conditie snel op peil brengen. Of ze met me mee mocht als ik ging hardlopen? Tuurlijk meid, wat jij wil! We begonnen met een klein rondje van een kilometer of vier. Maar het samen lopen viel me tegen, want het tempo lag (te) laag en aan het eind van elke straat moest Sonja steeds op adem komen. Dat beloofde alsnog een lang rondje te worden, daar had ik eigenlijk weinig zin in. Tot ik een ingeving kreeg. Ze raakte alweer buiten adem, het eind van de straat kwam in zicht, dus ik zei: ,,Hee Sonja, elke keer als je langzamer wilt gaan lopen . . . probeer dan eens aan je kinderen te denken! Ik bedoel, dat er iets met ze zou kunnen gebeuren als je zachter loopt. Tenminste, als je wilt hoor! Mij helpt het altijd om door te zetten. . .’’ zei ik er snel achteraan.
De rest van het rondje renden we aan één stuk door. Heerlijk! Eenmaal thuis was Sonja bekaf en kreeg last van steken in haar zij. Ze ging meteen met haar voeten omhoog op de bank liggen.
’s Avonds belde ik haar op want ik voelde me toch een beetje schuldig. Maar Harm zei dat ze ziek was, ze lag al op bed. ‘Nou, wel een érg slechte conditie’, dacht ik. De dag daarna kocht ik een bosje bloemen en reed naar haar huis. Ze was er niet. Vlak daarvoor was ze met een ziekenwagen naar het ziekenhuis gebracht! ‘Verdorie, had ik dat gedaan?’ Ik begon weer te tellen, vingers gekruist…
Snel hoorde ik wat er met Sonja aan de hand was: ze had een blindedarmontsteking! Dat had dus niets met mijn motivatiepraatje te maken… Ik kocht een kaartje voor haar. Daarop schreef ik: ‘Denk maar niet dat je zo gemakkelijk onder het hardlopen uit kunt komen. De volgende keer sloop ik je helemaal!’
Gelukkig heb ik geen last meer van die dwangstoornis uit mijn jeugd. Wel heb ik een hoefijzer boven mijn deur, een klavertje vier in mijn agenda, open ik geen paraplu’s in mijn huis, klop ik overmoedige uitspraken af op ongeverfd hout, controleer ik elke avond of het gas uit staat, knoei ik niet met zout, (met suiker des te meer), kweek ik lieveheersbeestjes in een nestkast. Vrijdag de dertiende is voor mij een geluksdag want mijn moeder is die dag geboren. Ook dans ik in heksenkringen, want een klein beetje rebels mag ik toch wel zijn?