ik zie dubbel

Het is vroeg. De nacht buiten weet nog niet of het al dag wil worden. Vandaag begint mijn nieuwe baan: docent en mentor van een klas vol 11- tot 15-jarigen op het VSO. We hebben vorige week de werkmappen gevuld, stoelen verschoven tot alles klopte, namen op de lades geplakt. Alles klaar. Alleen de kinderen ontbreken nog. Met hun verhalen. En hun rugzakjes, zichtbaar of niet.

Ik ben eerder naar bed gegaan dan normaal. Fris, voorbereid, zin in de dag.

Als ik wakker word, voel ik het meteen: mijn rechteroog zit dicht met musjes. Ik strompel slaapdronken naar de douche, vertrouwend op mijn automatismen. Gedoucht, aangekleed, koffie. Maar dat oog… dat blijft zeuren. Zwaar. Alsof er een miniatuur baksteen achter mijn ooglid ligt.

In de spiegel zie ik een rood, gezwollen oog. Lekker dan. Eerste werkdag met een tomaat in je gezicht. Was dit er vrijdag al? Toen waren we op een bruiloft, dat was buiten, muziek, wind. Misschien een zandkorrel. Of een koudje.

Ik herinner me ook dat ik laat thuiskwam en mijn lenzen uitdeed. De linker lag netjes in het bakje. De rechter… had ik die niet vast gehad? Of was die gevallen? Zonder bril zoeken naar een lens is als proberen een zoemende mug te vangen in een donkere kamer; je hoort ‘m wel, maar ziet ‘m niet. Ik vond niks. Ach, dacht ik, hij zal wel ergens op de grond liggen.

Zaterdag geen last. Zondag ook niet. En nu is het maandagochtend.

Mijn zoon komt binnen.
‘Zin in vandaag, mam?’
‘Natuurlijk’, zeg ik. En ik knik of althans, ik probeer dat.
‘Huh…? Ik zie je twee keer staan!’

Zijn glimlach verdwijnt. ‘Laat eens zien.’ Hij tuurt in mijn oog. ‘Mam, dit is echt niet goed. Je moet naar de huisarts.’
‘Naar school,’ zeg ik.
‘Nee,’ zegt hij beslist. ‘Je gaat niet rijden met dat oog. Bel je werk. Dit is je oog. Een belangrijk orgaan.’

Zijn kalmte is ontwapenend. Ik bel. En een half uur later zitten we samen in de wachtkamer. Hij heeft zijn baas ook gebeld; werkt vandaag thuis, maar nu is hij hier, naast mij. Mijn eerste leerling van de dag… alleen zit hij toevallig in de leraarsstoel.

De huisarts fronst. Tot ik vertel dat ik mogelijk een lens kwijt ben. Dan ontspant ze iets.
‘Laten we maar eens goed kijken.’

Ik mag op een bed liggen. De strook papier op het bed knispert onder mijn hoofd. Een assistent helpt haar mijn ooglid omhoog houden. Er wordt gekeken, gedruppeld, geschoven. Dan: ‘Aha!’

Daar, in een hoekje onder mijn ooglid, ligt de boosdoener. Dubbelgevouwen. Mijn lens.

Met een pincet halen ze hem eruit, alsof ze een miniatuur kwal uit mijn oog vissen.
‘Die zat goed verstopt,’ zegt de arts droog. ‘Geen antibiotica tenzij het morgen erger wordt.’

Eenmaal thuis checkt mijn zoon op zijn telefoon of er een absoluut record is van het aantal lenzen onder oogleden. ‘Mam, hier! Een vrouw in Engeland had er zevenentwintig opgestapeld. Ze dacht dat haar zicht slechter werd door ouderdom.’ Hij kijkt me quasi-serieus aan. ‘Je bent nog maar een beginner dus.’

De volgende ochtend kan ik weer normaal zien. Terwijl ik naar mijn nieuwe werk rijd, denk ik aan de leerlingen die ik ga ontmoeten. Voor mij was het een uitzondering, een vertraging. Voor hen is zoiets dagelijkse kost: elke ochtend opnieuw afwachten of het lijf vandaag meewerkt.

Twee heldere ogen, veertien nieuwsgierige blikken. Ze begrijpen het meteen als ik vertel waarom ik er gisteren niet was. Eén meisje zegt: ‘Ik kon een keer niet naar school, juf, want mijn teen zat scheef in mijn sok‘. Toen dacht ik: ‘als mijn teen zo is, kan ik niet lopen.’ Ik zie leerlingen knikken. Een jongen zegt: ‘Mama had nieuwe wasverzachter. Het rook naar bloemen, maar niet naar de goeie. Dat prikte in mijn hoofd.’

Ze kunnen er gelukkig zelf om lachen. De toon is gezet. En terwijl ik begin met de les, realiseer ik me: soms moet je eerst even dubbel zien om te weten waar je echt naar kijkt.

Zij kennen ongemak. Zij kennen uitstel. En ook: weer opstaan, doorgaan, opnieuw proberen.

’s Avonds leg ik mijn lenzen zorgvuldig weg. Mijn zoon loopt langs en grijnst.
‘Misschien moet je gewoon je bril opzetten.’

Ik denk even na. Niet over een bril. Maar over hoe scherp je eigenlijk ziet, met of zonder lens, als iemand naast je zit die zegt: ‘Stop even. Dit is belangrijk.’

Hoeveel dingen in het leven zien we eigenlijk pas scherp als er even iemand op de rem trapt?